Op de blaren
De weg naar Rome
Het is makkelijk om je in te schrijven voor een vak dat Teoria e Storia dei Movimenti e dei Partiti Politici heet. Om er vervolgens ook een voldoende voor te halen is een ander verhaal.
Al tijdens de eerste les bleek dat het niet makkelijk was om mijn aandacht erbij te houden. In het muffe lokaal werden de vele eigenaardigheden van de Italiaanse politiek besproken en buiten scheen de zon. De keuze om niet te gaan was snel gemaakt.
Maar nu het inmiddels al ver in december is, moet ik op de blaren zitten. Met goede moed probeer ik twaalf weken lesstof in een paar dagen te leren. Op de ochtend van het tentamen, dat zoals gebruikelijk in Italië mondeling wordt afgenomen, is daar nog weinig van terecht gekomen.
In het lokaal zitten al een paar groepjes studenten te wachten. Aan het bureau voorin zit de professoressa door haar papieren te bladeren. Ze strijkt nu en dan door haar warrige haren. Onder haar ogen zitten wallen die smeken om het begin van de kerstvakantie.
Ze maant de klas tot stilte en neemt de presentie af. Bij mijn achternaam verspreekt ze zich en kijkt ze wat verbaasd op. Dan wordt de eerste jongen naar voren geroepen. De klas kijkt in doodse stilte naar zijn rug, terwijl hij zich steeds verder voorover buigt op de stoel, alsof hij bang is dat iedereen de twijfel in zijn stem hoort. De professoressa heeft geen medelijden. De ene na de andere vraag schreeuwt ze door de klas.
“Hoe heet de afsplitsing van de communistische partij?”
“Welke rol speelde Aldo Moro in het vormen van het historisch compromis?”
“Hoe verhoudt de geboorte van de SPD zich tot de ontluikende industriële revolutie, waarbij het uiteraard van belang is de fragmentatie van de jonge Duitse staat in acht te nemen?”
Halverwege zijn antwoorden kapt ze hem onverbiddelijk af. “Fout.”
De jongen loopt terug naar zijn vrienden. Hij schudt zijn hoofd. De professoressa roept een meisje naar voren dat geen enkele vraag weet te beantwoorden. Ze zitten beiden met de handen in het haar. Na een kwartier loopt de studente terug.
Niet gehaald.
Verwoed blader ik door de tachtig pagina’s aan samenvattingen terwijl mijn beurt gestaag nadert. De congressen, partijen en partijcongressen vliegen me om de oren. Ik besluit het uiteindelijk weg te leggen en te vertrouwen op goed geluk.
De studente die naast me zit wordt naar voren geroepen. Ze slaat een kruisje.
Dan is het eindelijk zo ver. “Kobussen”, zegt de docent, met foute, maar strenge uitspraak.
Ik loop naar voren en realiseer me dat het ruikt naar angstzweet. Mijn armen klem ik dicht tegen me aan. Geen zwakte tonen. Wanneer ik bij haar aanschuif, kijkt ze op van haar papier en zie ik voor het eerst een glimlach verschijnen.
“Nederlands? Wat leuk zeg. Hoe heb je Italiaans geleerd?”
Ik ben zenuwachtig en mijn antwoord heeft weinig met Italiaans te maken. De professoressa lijkt mijn gebrabbel schattig te vinden. Nadat we wat gekletst hebben over het leven in Rome, stelt ze een paar makkelijke vragen die ik vrij goed weet te beantwoorden. Na vijf minuten stopt ze en kijkt ze met een zucht op haar blaadje.
“Ik weet nog dat ik als student op uitwisseling in Parijs was,” zegt ze. “Ik geloof dat ik toen ook niet veel gestudeerd heb. Hoe vond je het zelf gaan?”
“Best,” zeg ik.
Ze knipoogt naar me. “Zullen we dan maar gewoon een acht doen?”
Met het formulier op zak loop ik zo snel mogelijk het lokaal uit voordat de professoressa zich bedenkt. De Italiaanse studenten kijken me vol afgunst na.
Archief