Een trap van iedereen
Rosita Steenbeek
Een jaar lang waren de Spaanse trappen, een van de grootste trekpleisters van Rome, onbegaanbaar. Achter een barrière van plexiglas werd de legendarische scalinata di Trinità dei Monti schoongepoetst door restaurateurs die soms als bergbeklimmers in touwen aan de leuningen hingen. In 1725 is de trap met de honderdvijfendertig treden gebouwd om de hellingen van de Pincio te verbinden met het plein dat zijn naam dankt aan de ambassade van Spanje. Paolo Bulgari, president van het gelijknamige juweliershuis met een winkel in de op de trappen uitkijkende Via Condotti, vond het tijd voor een opknapbeurt en telde daar anderhalf miljoen euro voor neer. Zijn overgrootvader, de Griek Sotirios Bulgaris, was in de negentiende eeuw net zo begonnen als de Afrikanen nu en stalde zijn spullen uit op een doek dat hij had uitgespreid over een traptree.
Met een grote omweg moesten we nu de Pincio op en af; toeristen en Romeinen misten hun ontmoetingsplek, maar mooier dan ooit zouden de trappen tevoorschijn komen. Toen de restauratie zijn voltooiing naderde en je achter de doorzichtige afscherming het travertijn zag schitteren in de zon, stelde Bulgari voor het zo te laten, die prachtige trap, veilig als bezienswaardigheid, alleen toegankelijk voor blikken. Ook een elegant hek zou hij voor zijn rekening nemen. Een storm van protest stak op. ‘Het hart van Rome vergrendeld!’ schreef een krant. Ik ging de sfeer proeven ter plekke.
‘Zo worden het de trappen van meneer Bulgari’, zegt een jonge Italiaan.
‘De trap is gemaakt als verbindingsweg’, stelt een oude dame. ‘Rome is een stad waarin wordt geleefd, geen openluchtmuseum.’
‘Wél een openluchtmuseum,’ corrigeert de jongeman, ‘maar een waarin wordt gewoond, dus zonder hekken.’
‘Vroeger was er respect’, zegt een vuilnisman die ik om zijn mening vraag. ‘Wat wij allemaal vinden, niet alleen sigarettenpeuken maar ook half opgegeten ijsjes, stukken pizza. Ik zou zeggen overdag open met controle, ’s nachts afsluiten.’
‘Er worden al genoeg hekken en muren opgetrokken in de wereld’, vindt de koetsier van een paardenkoets. ‘Laat de agenten over straten en pleinen wandelen, langs de trap, met een fluitje en een bonnenboekje in plaats van kletsen in hun auto’s met dat protserige “Roma Capitale” erop.’
‘Het is een ontmoetingsplek voor toeristen,’ zegt de jongeman, ‘maar ook voor Romeinen die geen zin hebben in de discotheek, die daar gewoon willen zitten, praten, kijken. Een plek voor verliefde paartjes.’
‘Het blijft niet bij gewoon zitten en rondkijken,’ zegt de vuilnisman, ‘ze picknicken, roken, plakken hun kauwgum op de treden, krassen hun namen erin.’
‘Goede vuilnisbakken en gepeperde boetes’, oppert de koetsier. ‘Er springt ook niemand meer in de Trevi, nu dat 450 euro kost.’
De partij die tegen elke vorm van afschermen is komt als winnaar uit de strijd. Met een groots spektakel worden de trappen even later teruggegeven aan Romeinen en toeristen. Aan de voet van de trappen speelt een klassiek orkest, ballerino’s en ballerina’s wervelen over de blanke treden. Een ballerina stijgt ten hemel, hangend aan de maan, haar rok, die door de belichting van kleur verandert, wordt langer en golft als een kameleontische loper over de trappen. Ik denk aan de eerste modeshow die ik hier meemaakte kort nadat ik in Rome kwam wonen. Nooit zag ik een mooiere catwalk. Een projector bestrooit de trappen en de kerk erboven met bloemen, roze, lila, blauw. De trap is betoverend, juist omdat hij van iedereen is, omdat het een trap is die verbindt. Vuurwerk wordt afgestoken, zilveren fonteinen spuiten omhoog in de zoele avond. Rome heeft haar Spaanse trappen terug.
Minder dan twaalf uur later zitten de toeristen alweer te picknicken op de blanke treden en worden de eerste sigaretten uitgedrukt. Maar dat is geen reden alsnog een hek op te richten. Er moet aan de opvoeding worden gewerkt, zo is de overtuiging. Rap worden er waarschuwingen neergezet en een paar agenten wandelen gestaag de trappen op en af met fluitje en bonnenboekje. Eten op de trap komt je op 45 euro te staan, hem bekladden kost 500 euro.
Archief