Toro
Roeland Scholtalbers
Ik moet een jaar of dertien geweest zijn. Op tv zag ik met toenemende bewondering een documentaire over de grootste voetbalploeg aller tijden. In de jaren veertig van de vorige eeuw was Torino een sterrenensemble en hofleverancier van de
Italiaanse nationale ploeg. Door een tragisch ongeluk op 4 mei 1949 kregen die voetballers plots een mythische status, zo leer- de ik die avond in onze Gelderse woonkamer. Het elftal vloog na een vriendschappelijke wedstrijd in Lissabon terug naar Turijn en verongelukte in dichte mist tegen de basiliek van Superga. Die prachtige basiliek torent nog steeds boven Turijn uit. Telkens als ik hem zie moet ik even aan il grande torino denken.
Sinds die documentaire is Torino mijn clubje. Dat gevoel werd nog sterker nadat mijn ouders toevallig een Romeins hotel met het team deelden en met foto’s van mijn voetbalhelden huiswaarts keerden. Een Toro-fan heeft het niet altijd makkelijk. De ploeg is al decennialang een grijze middenmoter in de Italiaanse Serie A. Maar ja, al cuor non si comanda. Oftewel, je gevoelens kun je niet veranderen.
Daarom ga ik twee dagen na onze verhuizing naar Turijn op bedevaart. Met de fiets neem ik – zo leer ik van een andere fietser als ik eenmaal boven ben – de steilste route naar Superga. Het is mistig rond de basiliek en de documentairebeelden over de wonderploeg van meer dan zeventig jaar geleden komen meteen weer boven.
Bij de start van de competitie zijn we nog op vakantie, maar bij de eerstvolgende thuiswedstrijd zit ik in het stadion, samen met Scholtalbers senior en junior. Mijn vader is op bezoek en ziet een wedstrijdje wel zitten. Donatella is opgelucht dat zij niet mee hoeft. Mijn vader kan de keren dat hij in een stadion is geweest op één hand tellen en pocht dat N.E.C. telkens aan het langste eind trok. Ik was bij die spaarzame stadionbezoekjes van de partij. Ik herinner me vooral dat hij, als Veendammer tussen de Nijmegenaren, luidop ‘N.E.C., weg ermee’ riep. Ik zag daar als tienjarige de humor niet van in.
Libero is nog een stuk jonger en vindt het hele stadionuitje prachtig. Dankzij opa gaat hij ge- tooid in een beeldschoon Granata-shirt. Die clubkleur dankt zijn naam aan de dieprode cellen van de granaatappel. Libero vraagt me honderd- uit over het stadion, de zingende supporters, de spelers en de scheidsrechter. Vlak voor het eerste fluitsignaal poneert hij wijs: “Als we vandaag niet winnen dan worden we niet kampioen.” Ik lach en besluit hem mijn analyse van de huidige Torino-selectie te besparen.
Negentig minuten later staat er zowaar een klinkende 4-0 op het scorebord. Daarvan hebben we drie doelpunten live gezien, want bij de 1-0 vlak voor rust moest Libero net even plassen. Bij elk volgend doelpunt veert Libero op voor een klein vreugdedansje. Hij moest eens weten dat zijn vader er als kind van droomde om bij Torino te voetballen. Toen la dolce vita zó ver weg leek dat het enkel met gesloten ogen bereikbaar was. Ik geef Libero nog een knuffel en opa een dikke por. We hebben gewonnen. Forza Toro! •
Archief