De stille stad
Rosita Steenbeek
“De domheid verspreidt zich sneller dan het virus”, bromt een jongeman terwijl hij het rolluik sluit van zijn bar die uitkijkt op het Pantheon. Als het aan hem lag, ging alles dicht en niet alleen vanaf zes uur ’s avonds.
“Het heeft nu geen zin meer”, zegt een oudere heer. “Ze hadden het meteen moeten doen, en meteen een hek om het station van Milaan. Er zijn er honderden ontsnapt met de trein toen uitlekte dat Lombardije afgesloten zou worden. Eén heeft een taxi naar Rome genomen. Natuurlijk, je zit hier beter dan waar ook maar het is onverantwoord.”
Een dag later gaat alles dicht. Je mag alleen naar buiten voor de supermarkt, de apotheek, het uitlaten van je hond of wat lichaamsbeweging. Voor mij zal het niet veel uitmaken, dacht ik, want ik was toch al van plan me op te sluiten om aan mijn boek te werken. Maar het lukt me niet achter mijn schrijftafel te blijven zitten. Rome is zo wonderbaarlijk, surrealistisch, zonder verkeer, zonder toeristen en vrijwel zonder Romeinen. Je mag je alleen bewegen dichtbij je eigen huis en meer dan ooit voel ik me bevoorrecht dat ik in het centrum woon zodat ik op de mooiste pleinen boodschappen mag doen.
Ik loop door de Via del Pantheon waar het enige menselijke gezicht dat van Rafaël is, op het affiche met de uitnodiging zijn meesterwerken te komen bewonderen in het museum dat drie dagen na de opening dichtging. Op de Piazza della Rotonda is geen mens te bekennen, de terrassen zijn verdwenen, het Pantheon staat er in alle eenzaamheid, onverzettelijk. Slechts het ruisen van de fontein is te horen, het koeren van duiven en af en toe de stappen van een mens. De winkel waar gewoonlijk toeristen uit alle hoeken van de wereld zich verdringen voor de Italiaanse deli- catessen blijkt wél open en is veranderd in een buurtzaak. Ik loop erbinnen, ben de enige en koop mozzarella bij een somber ogende jongeman. Hij valt bijna flauw van verveling, verzucht hij. De oude eigenaar is laconieker, in het bestaan is nu eenmaal alles mogelijk. Ik loop verder, langs neergelaten rolluiken door lege straten waar ik alleen mijn eigen voetstappen hoor, naar wat gewoonlijk de drukste plek is van de stad, de Trevifontein. Het geluid van het water komt me al tegemoet. Er is niemand behalve twee slenterende agenten.
Weken later ben ik nog niet gewend aan dit lege stille Rome en kijk ik nog steeds mijn ogen uit, in tegenstelling tot mijn overburen aan de andere kant van de binnenhof die al in geen tijden een stap buiten de deur hebben gezet. Ze houden zich aan de regel die voorschrijft dat 75-plussers niet naar buiten mogen. Af en toe doe ik boodschappen voor hen en zet die in een plastic zak voor hun deur. Verder communiceren we via telefoon en balkon. Zelf wandel ik daarentegen in het geheim, om hen niet bezorgd te maken, naar de via dei Fori Imperiali die zich leeg uitstrekt tussen pijnbomen en keizers die eenzaam voor hun fora staan, het Colosseum in de verte. Bij het standbeeld van Julius Caesar zit een man op een bankje in de lentezon. We groeten elkaar terwijl ik op gepaste afstand blijf staan.
“Vreemd hè?”
“Heel vreemd.”
Hij is ook iets verder van huis om medicijnen naar een vriend te brengen. “Ik voel me niet op mijn gemak met al die politie op straat,” bekent hij, “heb voortdurend het gevoel dat ik in overtreding ben.” Een gevoel dat ik herken, zelfs wanneer ik na het vallen van de avond naar de Piazza Navona wandel die toch op een paar stappen van mijn huis ligt. Ik blijf staan en kijk naar het lege plein, de drie fonteinen waarvan het water oplicht in het schaarse licht. Er wandelt een man voorbij met een hond, later een vrouw met een boodschappentas. Een politiewagen rijdt het plein op en verdwijnt weer na een sluipend langzaam rondje.
Rome is met zichzelf alleen. De eeuwigheid is voelbaarder dan ooit. •
Illustratie Edith Buenen
Archief