De ijsjesdief

Rosita Steenbeek

Het lukt me niet me te concentreren. Ik werk aan een roman die speelt in het oude Rome, maar het heden haalt me er voortdurend uit, de telefoon, de buurvrouw, de post.
Misschien doet een ommetje goed. Ik wandel in de richting van het Pantheon. Als een groep mensen met een ijsje in de hand me tegemoetkomt, besluit ik mezelf ook te trakteren op een ijsje. Dat deed ik nooit, maar onlangs dronk ik koffie met een Italiaanse vriendin die in Nederland woont, een slanke elegante vrouw die me vertelde dat ze wanneer ze in haar geboortestad Rome is, elke dag een ijsje eet. “Dat hoort bij het Italiaanse leven”, zei ze. “Bovendien is het gezond, er zit fruit in of melk en het maakt blij.”
Na onze koffie heb ik meegedaan met haar dagelijkse ritueel. In alle wijken van Rome weet ze de beste ijssalons te vinden. Ik ga naar de vlakbijgelegen beroemde gelateria Giolitti waarboven voetbalclub AS Roma is opgericht. Op de verjaardag van de club barst het smalle straatje uit zijn voegen door de vele fans die zich daar verdringen. Nu zitten er zoals altijd mensen aan tafeltjes, zowel binnen als buiten, en staan ­anderen al babbelend te smullen van hun ijsje. In de over­volle, ouderwets ogende zaak met de serene ijsmannen ­achter een overdaad aan smaken, kies ik zabaione en nocciola. Met mijn hoorn slenter ik door de smalle straten en kom al gauw op de Piazza di Montecitorio. Het is rustig op het grote plein dat zich uitstrekt voor het gelijknamige palazzo waar het ­Italiaanse parlement zetelt. Ik kijk naar de obelisk die keizer Augustus meenam uit Egypte om als naald dienst te doen van een reusachtig zonne-uurwerk. In mijn nieuwe boek schrijf ik over de tijd waarin deze obelisk hier werd neergezet en ik ben er weer van onder de indruk dat hij na meer dan tweeduizend jaar nog steeds op dezelfde plek staat.
Ik schrik. Een fractie begrijp ik niet wat er gebeurt.

Maar dan zie ik dat mijn ijsje niet meer op dezelfde plek is, niet meer in mijn hand, maar in de grote oranje snavel van een koningsmeeuw die ermee is geland op het Romeinse ­plaveisel. Hij kwam van achteren aangevlogen en pikte de hoorn waar nog een kop ijs op zat bijna zonder dat ik het voelde uit mijn hand. Naast hem daalt meteen een soort­genoot neer, maar de dief loopt met vastberaden stappen, het ijsje ferm in de snavel, naar de sokkel van de obelisk. Daar maakt hij wat acrobatische bewegingen waardoor hij het ijsje niet horizontaal maar verticaal in zijn snavel heeft om hem, de volledige hoorn met zabaione en nocciola, in één hap in zijn keel te laten verdwijnen.
De andere meeuw en ik hebben het nakijken.
“Sono i padroni di Roma”, zegt een man die van achter me opduikt en die samen met zijn dochter eveneens getuige was van de overval. Ja, ze zijn de heersers van Rome. “Inmiddels wonen ze hier met tienduizenden”, weet deman “en gebruiken de stad als één groot restaurant.” Ik zie hen zich dagelijks te goed doen aan afval op straat of energiek vuilniszakken openpikken, maar dat ze zover gingen, wist ik niet.
“Let maar op”, zegt de man. “Op allerlei plekken zitten ze te loeren. Ook hier op de vensterbanken van Palazzo Monte­citorio, om als er iemand langsloopt met een stuk pizza of een ijsje, hun slag te slaan.”
Als man en meeuwen zijn verdwenen lees ik de tekst op de sokkel van de obelisk. “Imperator Caesar Augustus, zoon van de vergoddelijkte. Pontifex Maximus. Nadat Egypte onder het gezag van het Romeinse volk was gebracht, heeft hij deze obelisk aan de zon geschonken.” De schaduw van de obelisk valt over het plein. Ik voel me wel weer geïnspireerd om naar mijn schrijftafel terug te gaan. Morgen of overmorgen zal ik nog eens een poging doen om een ijsje te eten. Dan ben ik op mijn hoede. •

Illustratie Edith Buenen

Schrijfster Rosita Steenbeek verhaalt over haar dagelijkse leven in Italië.

Nieuwsbrief

Advertentie

Bezoek Italië, Emilia Romagna

instagram