Theodora’s gouden huis
Rosita Steenbeek
Het jaar van de Barmhartigheid is officieel voorbij, de Heilige deur is weer gesloten, maar de naastenliefde mag er niet minder om worden. In Rome leven steeds meer mensen op straat: Romeinen die hun huis zijn kwijtgeraakt door de economische crisis, en mensen van buiten. Paus Franciscus heeft een grote ruimte in het Vaticaan laten inrichten voor daklozen, met bedden, kasten en douches.
‘En we kunnen er gratis naar de kapper,’ zegt een keurig geknipte en geschoren oudere heer bovenaan de trap naar
de Friezenkerk tegenover de Sint Pieter. Hij zit daar een spelletje te spelen met een stel mededaklozen, naast een
stekkerdoos waaraan mobieltjes liggen op te laden.
‘Hebben we te danken aan de zusters Franciscanessen. Zij snappen waar het om gaat, zo kunnen we spelen, contact houden, en twee keer per week zorgen ze voor eten.’ De gecoiffeerde heer wijst naar de man naast hem. ‘Hij krijgt een speciaal moslimpakketje, zonder varkensvlees.’
‘Ze helpen ons met van alles. Een bril kopen, medicijnen halen. Wij doen ook dingen voor hen: we houden de trap schoon.’
Ik laat ze spelen en loop verder over het Sint Pietersplein door een van de twee colonnades van Bernini, die de moederlijk omhelzende armen van de kerk verbeelden. Tussen de zuilen staan stukken karton die later in de avond zullen worden uitgespreid. Een straat verder op een hoek zit Theodora, een Nederlandse die hier onder de Romeinse hemel leeft. De gouden beschermfolie die als dak dienst kan doen, wappert in de late middagbries. Ze draagt een glanzend groene Chinese broek en leest een boek.
‘Dag, ben jij Theodora?’ vraag ik in het Nederlands. ‘We hebben een gemeenschappelijke vriendin, Lidy. Ze vertelde over je.’
Theodora reageert hartelijk. ‘Ja, Lidy komt wel eens langs.’
Ik stel me voor en vraag of ik even bij haar mag zitten. ‘Natuurlijk, ga zitten. Dat dekentje is schoon.’
Theodora heeft een mooi gezicht, haar blonde haren opgestoken. Ik vraag wat ze leest.
‘Het proces van Kafka.’
Het staat vol onderstrepingen en teksten in de marge. Ik vertel dat mijn eerste kennismaking met Kafka Die Verwandlung was.
‘O prachtig. Die man die als kever wakker wordt en “met zijn kleine pootjes trappelde”.’
Het lijkt me wel wat nu de zon schijnt, in een hoekje vlak bij de Sint Pieter mooie boeken lezen.
‘En je slaapt hier, in je gouden huis?’
‘Zo noem ik het vaak inderdaad, mijn gouden huisje.’
‘Hoe ben je hier eigenlijk beland?’
‘Ik zat in de evangelisatie en probeerde prostituees van de drugs af te helpen. Toen ik werd bedreigd ben ik hierheen gevlucht.’
‘Er zijn toch ook zalen waar je kunt slapen?’
‘Daar wordt te veel ruzie gemaakt.’
‘Wat zou daar aan te doen zijn?’
‘Boeken lezen. Een boekenhoekje maken. Reflectie is goed tegen de spanning.’
Ze maakt een rood koffertje open en haalt daar Freuds Es, ego, superego uit. ‘Dit zou nuttig zijn. Ik heb mijn psychologe in Nederland per brief gevraagd waarom ze me dit boek niet heeft gegeven. Het kostte maar vier euro. De droomduiding heb ik ook stukgelezen.’
Ze lacht. ‘Weet je hoe ik aan dat boek kwam?’
‘Nou?’
‘Gevonden in een vuilnisbak.’
Ze slaat het open en laat zien dat het rijkelijk is voorzien van persoonlijk commentaar. In een naburige bibliotheek heeft ze een kluisje waar ze haar boeken bewaart.
‘Doe je ze niet weg als je ze uithebt?’
‘Ben je mal. Kan ook niet, met al die strepen.’
‘Ik vind het hier wel knus, maar is het niet koud in de winter?’
‘Soms wel ja.’
‘De sneeuw een paar jaar geleden.’
‘Dat was prachtig, wakker worden in het wit. Jammer dat mijn mobiel toen net gestolen was. Ik wilde foto’s maken, van Petrus met sneeuwmuts.’
We praten geanimeerd verder en ik betreur het dat ik een afspraak heb.
‘Ik kom gauw weer buurten en dan neem ik een boek voor je mee. Voorkeur?’
‘Nee, jij moet het voor me uitkiezen.’
‘Evangeliseer je nog steeds?
Ze lacht. ‘Hier laat ik dat aan de paus over.’
Archief